De Hettieten (of Hittieten) zijn een antiek volk dat een
Indo-Europese taal sprak, verwant aan het Akkadisch, en een koninkrijk stichtte
rond de stad Hattusa (het tegenwoordige Boğazköy in noord-centraal Turkije). Dit
rijk hield stand gedurende een groot deel van het tweede millennium voor
Christus.
Het Hettitisch Koninkrijk, dat op zijn hoogtepunt centraal
Anatolië, noordwestelijk Syrië tot aan Ugarit en Mesopotamië tot aan Babylon
omvatte, bestond tussen ongeveer 1700 en 1200 v.Chr.. In de tijd rond 1200
v.Chr. was het gehele oostelijke Middellandse Zeegebied in grote beroering
geraakt. Omdat veel steden in vlammen opgingen, wordt dit de brandcatastrofe
genoemd. In de ijzertijd, die hierop volgde, viel het Rijk van de Hettieten
uiteen in verschillende onafhankelijke stadsstaten, waarvan sommige tot ongeveer
700 v.Chr. bleven bestaan.
Het Hettitisch Koninkrijk of in ieder geval zijn kernregio,
stond bekend als het land Hatti in het Hettitisch. De Hettieten moeten echter
niet verward worden met de Hattiërs, een veel ouder volk dat dezelfde regio tot
aan het tweede millennium v.Chr. bewoonde en dat geen Indo-Europese taal sprak,
maar het Hattisch. Verder worden de Hettieten die in de Bijbel worden vernoemd
eerder Neo-Hettieten genoemd. Zij waren de erfgenamen die na de val van het
Hettitisch Koninkrijk in Anatolië vanaf 1200 v.Chr. Syrië in handen hadden. Zij
hadden weinig gemeen met hun voorgangers en spraken Luwisch.
Het
eerste archeologische bewijs voor de Hettieten verscheen in kleitabletten zoals
gevonden in de Assyrische kolonie van Kültepe (voormalig Karem Kanesh), met de
beschrijvingen van handel tussen Assyrische kooplui en een zogenaamd "land van
Hatti". Sommige namen in de tabletten waren noch Hattisch noch Assyrisch, maar
duidelijk Indo-Europees.
Reeds in 1812 rapporteerde reiziger Burckhart in zijn boek
Travels to Syria over een basaltsteen op een hoek van de markt in Hama (bijbels
Hamath) met daarop vreemde figuren en tekens, lijkend op hiërogliefen, maar
anders dan de Egyptische. Het zou echter tot 1872 duren tot de missionaris
William Wright er in zou slagen een kopie van de inscriptie te maken. In 1876
stelde A.H. Sayce de uit Egyptische bron bekende Kheta en de uit Assyrische bron
bekende Hatti aan elkaar gelijk en schreef de inscripties uit Hama toe aan dat
volk: de Hettieten (zoals tevens genoemd in de Bijbel). In 1887 brachten
opgravingen bij Tell El-Amarna in Egypte de diplomatieke correspondentie tussen
farao Amenhotep III en zijn zoon Akhnaten aan het licht. Twee brieven van een
"koninkrijk van Kheta" -- blijkbaar geplaatst in ongeveer dezelfde regio als de
Mesopotamische referentie aan het "land van Hatti" -- waren geschreven in
standaard Akkadisch spijkerschrift, maar in een onbekende taal; ook al konden
wetenschappers het lezen, begrijpen konden ze het niet. De naam "Hettiet" is
verbonden aan de beschaving zoals opgegraven in Boğazköy.
Tijdens sporadische opgravingen bij Boğazköy (Hattusa) vanaf
1905 vond archeoloog Hugo Winckler een koninklijk archief met 10.000 tabletten,
gegraveerd met Akkadisch spijkerschrift en dezelfde onbekende taal als de
Egyptische brieven uit Kheta — aldus de identiteit van de twee namen
bevestigend. Hij bewees ook dat de ruïnes bij Boğazköy de overblijfselen van een
ooit machtig rijk waren, die op enig moment geheel noordelijk Syrië onder
controle had.
Het Hettitische koninkrijk concentreerde zich rond het land van
Hattusa en Neša, bekend als het "land van Hatti" (URUHa-at-ti). Vanaf het moment
dat Hattusa de hoofdstad werd, beschouwt men het gebied omsloten door de bocht
in de Halys rivier als de kern van het rijk, en sommige Hettitische wetten maken
een onderscheid tussen "deze zijde van de rivier" en "die zijde van de rivier",
bijvoorbeeld de beloning voor de gevangenneming van gevluchte slaven is hoger
als deze in staat was geweest om de rivier over te steken, dan die voor een
slaaf die gevangen genomen kon worden voordat hij de rivier bereikte.
Ten zuiden van het kerngebied lag het territorium van Kizzuwatna
in het gebied van de Taurus. In het westen Arzawa. In het noorden de bergvolken
van de Kaskiërs, die gedurende de gehele Hettitische periode opstandig bleven.
In het oosten Mitanni. Na de inlijving van Arzawa en Mitanni (onder Suppiluliuma
I), grensde de Hettitische invloedssfeer onder Mursili II aan Hayasa-Azzi in het
oosten, aan Ahhiyawa in het westen, aan Egyptisch Kanaän in het zuiden en aan
Assyrië in het zuidoosten.
Het Oude Koninkrijk, in de bronstijd gecentreerd rond Hattusa,
beleefde haar hoogtepunt in de 16e eeuw v.Chr., en slaagde er op enig moment
zelfs in om Babylon te plunderen, maar maakte geen aanstalten om daar te
regeren. In plaats daarvan kozen zij ervoor om de macht over te dragen aan de
Kassitische bondgenoten die er vervolgens 400 jaar zouden heersen. Tijdens de
15e eeuw v.Chr. beleefde het Hettitische rijk een donkere periode, om weer te
verrijzen onder de heerschappij van Tudhaliya I vanaf ca. 1400 v.Chr.
Onder Suppiluliuma I en Mursili II strekte het rijk zich uit tot
bijna geheel Anatolië en delen van Syrië en Kanaän, waardoor rond 1300 v.Chr. de
Hettieten grensden aan de Egyptische invloedssfeer, met als gevolg de bekende
slag bij Kadesh in 1274 v.Chr.. Burgeroorlogen en rivaliserende aanspraken op de
troon, in combinatie met de externe bedreigingen, waaronder mogelijkerwijs ook
de dreiging van de zogenaamde Zeevolken, verzwakten de Hettieten. Rond 1160
v.Chr. stortte het rijk in elkaar. Archeologische opgravingen geven aan dat de
hoofdstad Hattusa niet werd vernietigd, maar in de 13de eeuw is verlaten.
Een mozaïek van kleine staatjes, los van de centrale regering en
bevrijd van vreemde garnizoenen, wordt zich bewust van hun onafhankelijkheid.
"Neo-Hettitische" stadstaten, ondergeschikt aan Assyrisch gezag, kunnen zich nog
tot za 700 v.Chr. voortgesleept hebben.
Hettitische en Luwische dialecten ontwikkelden zich tot de
spaarzaam beschreven Lydische, Lycische en Carische talen. Overblijfselen van
deze talen drongen door tot in Perzische tijden en werden uiteindelijk
uitgeroeid door de verspreiding van het Hellenisme.
Het Hettitisch spijkerschrift is dat van de 3e Ur Dynastie: dit
hebben zij alleen in Syrië kunnen vinden, wat aantoont dat zij of een aantal van
hen in dit land hebben gewoond en er de tijd hadden de schrijfkunst te leren.
Zie Hettitische mythologie voor het hoofdartikel over dit
onderwerp.
Hettitische religie en mythologie stond onder invloed van de
Mesopotamische mythologie, welke in de loop van de geschiedenis steeds groter
werd. In vroegere tijden konden nog wel Indo-Europese elementen gezien worden,
bijvoorbeeld Tharhunt de god van de donder, en zijn conflict met de slang
Illuyankas.
In hun teksten zijn aanwijzingen te vinden dat de Hettieten
Indra, Mithra en Varuna vereerden. Zij voerden berggoden en stormgoden in. In de
geschriften van een van de eerste Hettitische koningen, Koning Annita, wordt de
stormgod Taru als hoogste godheid vermeld.
Gurney maakt echter uit de teksten van Boghazkoy op dat 'in
Arinna de opperste godheid klaarblijkelijk de Zonnegodin Wurusemu was, wier
gemaal, de weergod Taru, slechts de tweede plaats bezette'. Als dochters worden
Mezulla en Hulla genoemd, en als kleindochter Zintuhi. Sommige teksten
beschrijven rituelen voor deze Zonnegodin, waaruit blijkt dat de koningin ook
hogepriesteres was voor de Godin. Gurney merkt verder op dat de Arische koningen
de eerdere Hattische heiligdommen aanvankelijk in stand hielden, ' terwijl ze
voor zichzelf het ambt van opperhogepriester van de streek opeisten '.
Er is ook een mythe van het verslaan van de draak. Koning
Mursilis II vermeldt de viering van de stormgod in verschillende steden. In een
brief verwijst hij tevens naar het grootste feest van vergelijkbare omvang in de
hoofdstad Hattusas. Dit ging door in het mausoleum van de Godin Lilwanis. Daar
werd een strijd geëvoceerd tussen de stormgod en de draak Illuyankas. Een
jongeman Hupisayas had met de Godin Inara geslapen en verwierf daardoor
voldoende kracht om de stormgod te helpen bij het verslaan van de draak. Dit
verhaal is analoog aan dat van Tiamat, de symbolisering van de kracht van de
Godin die door Marduk werd van de macht verdrongen.
Het Hettitisch woord tarh betekent verovering. In het Sanskriet
waaraan deze taal verwant is, betekent tura zoveel als machtige of kracht. (In
India was Turashah een epitheton voor Indra). Het woord tauros en toros betekent
stier. Het centrale gebergte in Anatolië heet de Taurus, met als hoogste top de
Toros. Het woord kan ook in verband staan met bergen zoals Hor, Hur of Hara.
Zoals boven vermeld is de term "Hettieten" een exoniem,
afkomstig van de Hebreeuwse bijbel Heth, gekozen vanwegen de overeenkomst met de
naam "Hatti", en tevens vanwege het feit dat de Bijbelse Hettieten naar verluidt
een grote mogendheid was die "in de bergen" en "noordwaarts" van Kanaan lag.
Aangezien, volgens de Documentaire hypothese, de Hebreeuwse bijbel lang na de
val van het Hettitische rijk geschreven is, nemen enkele wetenschappers aan dat
de bijbelse aanduidingen verwijzen naar Neo-Hettitische Luwische stadsstaten.
Deze Neo-Hettieten, die vanaf 1200 v.Chr. noordelijk Syrië in handen hadden, na
de val van het grote Hettitische Rijk in Anatolië, hadden weinig gemeen met deze
laatsten en spraken zelfs een andere taal, het Luwisch, in plaats van Akkadisch.
Zij worden een 40-tal keren in de Bijbel vernoemd.
De kleinzoon van Abraham, Esau huwde een Hettitische. En Abraham
zelf kreeg van de Hettiet Efron een stuk land met een grot erop, waar hij later
werd begraven.
Voor verwijzingen naar de Hettieten in de bijbel zie onder
andere: Gen. 10:15; 15:19-21; 23:3-20; 26:34; 36:1-3; Num. 13:29; Jozua 1:2-4;
3:10; 1 Kon. 11:1; 2 Kon.7:6-7; 2 Kron. 1:17; Ezek. 16:3.
- circa 1750 - 1400 v.Chr. - Oude Rijk -
(Hattusa wordt de hoofdstad over de verschillende, aanvankelijk
onafhankelijke, stadsstaten in centraal Anatolië)
- 1400 - circa 1180 v.Chr. -
Grootrijkstijd - (beginnend met Tudhaliya; Suppiluliumas I verovert Syrië en
Muwatallis valt Egyptenaren aan (Kadesh))
Nota bene: De literatuur geeft twee verschillende indelingen
vinden. De eerste indeling is die zoals u hierboven ziet: een oud rijk, gevolgd
door de grootrijkstijd. Deze indeling lijkt zich met name te betrekken op de
politieke en legislatieve situatie. Zo spreken de wetsteksten over een situatie
"nu" en een situatie "vroeger". Bovendien blijken er ook enkele taalkundige
verschillen te zijn in de teksten van beide periodes; een Oud- en een Jong
Hettitische taalperiode. Echter, uit de verdere ontwikkeling van de
hettitiologie is ook nog een Middelhettitische taalfase gebleken - waarvan de
ontwikkeling wellicht in de hand is gewerkt door het gebrek aan macht aan het
eind van het Oude Rijk - , zodat sinds ca. 1960 ook een driedeling bestaat
parallel aan de taal- en schriftfases: een Oudhettitische, een Middelhettitische
en een Jonghettitische periode. Het gevolg van deze verschillende indelingen op
verschillende soorten argumenten is dat er nu ook een synchonisatie van beide
indelingen gewenst zou kunnen zijn, met als gevolg dat men soms spreekt van het
'late oude rijk' en van de 'vroege grootrijkstijd' als parallel voor de
Middelhettitische periode.
De datering en volgorde van de Hettitische koningen is
samengesteld uit fragmentarische stukken, en alle data hier geven zijn
benaderingen, gebaseerd op overeenkomsten tussen bekende tijdslijnen van
buurstaten. Er is maar weinig bekend over de heersers tijdens de periode van het
Midden Koninkrijk. De volgorde en data volgen grotendeels Bryce (1998). McMahan
(1989) geeft Hattusili II en Tudhaliya III in omgekeerde volgorde. Onder andere
Bryce gebruikt geen aanduiding voor het Midden Koninkrijk. In plaats daarvan
eindigt bij hem het Oude Koninkrijk met Muwatalli I en begint het Nieuwe
Koninkrijk met Tudhalija I. Evenmin wordt Tudhaliya "de Jongere" over het
algemeen opgenomen in de lijst van Hettitische koningen, aangezien hij vermoord
werd toen zijn vader Tudhaliya II stierf.
Pamba 23e eeuw - koning van Hatti
Pithana vroeg 18e eeuw - koning van Kussara, veroveraar van Neša
Piyusti 18e eeuw - koning van Hatti, verslagen door Anitta
Anitta, zoon van Pithana, midden 18e eeuw, koning van Kussara,
vernietiger van Hattusa
(Tudhaliya)
(PU-LUGAL-ma)
Labarnas I ca. 1680–1650. Traditioneel gezien als de stichter,
maar wellicht legendarisch
Labarnas II (Hattusili I) c. 1650–1620.
Wellicht de eerste heerser die Hattusa bezette
Mursili I ca. 1620–1590
Hantili I ca. 1590–1560
Zidanta I ca. 1560–1550
Ammuna ca. 1550–1530
Huzziya I ca. 1530–1525
Telepinu ca. 1525–1500
Het Middenrijk van de Hettieten is een periode tijdens de 15e
eeuw v.Chr. waarover zeer weinig bekend is. Het is niet zozeer een zelfstandige
fase in de geschiedenis van de Hettieten, maar meer een periode van transitie
tussen het Oude en het Nieuwe Koninkrijk. Zo goed als niets is bekend over de
geschiedenis van de Hettieten in deze periode. De laatste koning van het Oude
Rijk, Telepinu, heerste tot ca. 1500 v.Chr. Het Middenrijk is de hieropvolgende
donkere periode die duurt tot de opkomst van het Nieuwe Koninkrijk, het
eigenlijke Hettitische Rijk, ruim 70 jaar later met Tudhaliya I vanaf ca. 1430
v.Chr.
Alluwamna
Tahurwaili
Hantili II
Zidanta II
Huzziya II
Muwatalli I
Tudhaliya I ca. 1430-1400 (?)
Arnuwanda I ca. 1400-1360 (?)
Tudhaliya II ca. (?)-1344
Hattusili II (?)
Tudhaliya III "de Jongere"
Suppiluliuma I ca. 1344-1322
Arnuwanda II ca. 1322-1321
Mursili II ca. 1321-1295
Muwatalli II ca. 1295-1272
Urshi-Teshub/Mursili III ca. 1272-1267
Hattusili III ca. 1267-1237
Tudhaliya IV ca. 1237-1209 (Kurunta ca. 1228/7)
Arnuwanda III ca. 1209-1207
Suppiluliuma II ca. 1207-1178
Bryce, Trevor, The Kingdom of the Hittites, Oxford (1998).
McMahon, G., Hittite History, Biblical Archaeologist 52 (1989), 62 – 77
De Hettitische koning was belast met het bevel over het
Hettitische leger. Hij deed dit meestal in persoon, aangezien de Hettitische
maatschappij van oorsprong militaristisch was. Hij kan echter zijn bevoegdheid
overdragen, ofwel omdat hij religieuze plichten had te vervullen, ofwel omdat
hij zieke was. Het Hettitische leger, ongeveer dertigduizend man sterk in
vredestijd, wordt gevormd door dienstplichtigen, door huurlingen en door de door
de Vazalstaten geleverde manschappen. Het leger kent een decimale indeling: de
basiseenheid omvatte 10 mannen die door een uit de lage adel afkomstige officier
aangevoerd werden. Op de hogere niveau's werd men groepeert in eenheden van 100,
en vervolgens 1000 man. Er was waarschijnlijk geen soldij voor de
dienstplichtige mannen en deze betalen zich in het algemeen met de buit die ze
veroverden. Wanneer men gelegerd was, leefde het leger zeker van het land, maar
er bestond een dienst van voorziening van de legers die werd uitgerust met
wagens met ossen en ezels. De wapens van de Hettitische soldaten waren de lans,
de rechte of gebogen degen, de dolk, de bijl en de boog een dertigtal pijlen in
een pijlenkoker, die eerder gebruikt werd door de lichte infanterie. De strijder
werd door wapenrusting met schubben, een helm en een schild beschermd.
Hettitische strijdwagen (tekening van een Egyptisch relief)Het
leger bestond uit twee delen: de infanterie en de strijdwagens. De infanterie
speelde de voornaamste rol slechts op geaccidenteerd terrein, nochtans was haar
rol in het handhaven van de orde in de overheerste landen essentieel. Zij werd
in het bijzonder gevormd om geforceerde en dus onverwachte aanvallen te
lanceren, haar systematische training en discipline maken er een zeer goed leger
van. Daarentegen, wanneer het terrein het toeliet, was de strijdwagen het
wezenlijke element van het gevecht: licht en gemakkelijk bestuurbaar, snel,
waarborgde hij een relatieve snelheid van bij de start. Hij werd door de
bestuurder, een soldaat en een assistent die als taak had de anderen met een
schild te beschermen bestegen. Door eerder de lans dan de pijl (gebruikt door
het Oud-Egyptische leger) te gebruiken, hadden de Hettieten er een efficiënt
aanvalswapen van gemaakt, belast met de taak om in de vijandige rangen in te
slaan, om ze uit elkaar te halen en om er paniek te zaaien.
De Hettieten waren eveneens vroege meesters in de kunst van
stadsvestingwerken.
De Slag bij Kadesh (soms ook als Kadesj, Qadesh of Quadesh
gespeld) ook wel Kinza genoemd - te identificeren met het huidige Tell Nebi Mend
aan de rivier Orontes in Syrie - vond plaats tussen de legers van Egypte
onderleiding van Ramses II (1304 – 1237 v.Chr.) en de Hettitische strijdmachten
onder leiding van Muwatalli II en werd nabij die rivier uitgevochten in het jaar
1274 v.Chr..
De slag bij Kadesh was de militaire climax in de spanning tussen
het Egyptische en het Hettitische rijk, in een conflict dat al jaren sleepte.
Beide machten troffen elkaar in de grensgebieden van hun rijken, het huidige
Syrië. De Hettieten waren naar Syrië afgezakt om Amurru, een voormalige vazal
die naar de Egyptische kant was overgelopen, terug onder Hettitisch gezag te
plaatsen. De Hettieten kampeerden in Carchemish en waren woest op de Egyptenaren
vanwege dat verraad. De Egyptenaren zelf deden er alles aan om de controle over
hun nieuwe vazal te behouden en rukten massaal uit om het land te beschermen.
Het was waarschijnlijk de grootste strijdwagenslag ooit, er werden ongeveer 5000
voertuigen ingezet.
De Hettitische koning Muwatalli II plaatste zijn troepen achter
de grote heuvel bij Kadesh. Hij kon beroep doen op vele van zijn bondgenoten,
waaronder Rimisharrinaa, de koning van Aleppo. Ramses II voelde zich veilig
nabij Kadesh want hij dacht dat het Hettietische leger nog in Aleppo zat, maar
kwam de waarheid pas te weten toen zijn verkenners twee Hettietische soldaten
gevangennamen. Ramses zond onmiddellijk koeriers naar de Ptah en Setekh divisies
(in het Egyptische leger kregen de divisies namen van goden), die zich nog
steeds aan de verkeerde kant van de rivier Orontes bevonden en maande hen hem
snel te hulp te komen. Echter voordat Ramses zijn divisies bijeen kon krijgen,
reden ongeveer 2000 strijdwagens van Muwatilli's strijdmacht in op het centrum
van de Ra en Amon divisies en sloegen aan het plunderden in de Egyptische
kolonne. De Hettiten, in (voorbarige) overwinningsroes en afgeleid door alle
buit die er te halen viel, werden op hun beurt echter overvallen door de haastig
ontboden Ptah en Setekh divisies, die zodoende Ramses van de ondergang wisten te
redden.
De Egyptenaren moesten nu terugtrekken. Ramses zelf kon
ternauwernood ontsnappen aan gevangenschap, mede door versterkingen die door
Amurru gestuurd waren om de farao te assisteren en die de Hettieten konden
terugdringen. Door de gewonnen tijd konden de Egyptenaren zich hergroeperen en
de strijdwagens van de Hettieten bijna omsingelen, maar die slaagden erin om
zich over de Orontes terug te trekken en zich terug bij de rest van hun leger te
voegen.
Beide kampen noemden deze slag een overwinning, maar Ramses'
troepen hadden veruit de meeste slachtoffers en waren er niet in geslaagd om
meer grondgebied in te nemen. Kadesh en Amurru werden door de Hettieten
hernomen. Dit verlies van prestige zorgde voor een reeks van opstanden in het
Egyptische Rijk, waardoor Ramses zich niet meer op het grensconflict kon
concentreren. En in 1259, in het 21ste jaar van de heerschappij van Ramses II,
15 jaar na de slag, werd het eerste paritaire vredesverdrag ter wereld (voor
zover bekend althans) gesloten tussen Ramses II en Hattusili III (broer (?) en
indirecte opvolger van Muwatalli II). Van dat verdrag bestaan drie versies: een
Oud-/Middel Egyptische, een Akkadische en een Hettitische variant. Overigens is
een reproductie van het vredesverdrag heden ten dage te vinden in het Verenigde
Naties gebouw in New York.
Nog eens 13 jaar later, in 1246 v.Chr. stuurden Hattusili III en
zijn vrouw Puduheba een hunner dochters naar Egypte om in het huwelijk te treden
met Ramses II, opdat de goede relaties tussen de beide dynastieen daarmee
verzekerd zouden zijn.
TransAnatolie Tour
|