Çatalhöyük
(Turks: çatal = vork; höyük = heuvel) was een zeer grote
neolithische en chalcolithische nederzetting in het zuiden van
Anatolië. De oudste bewoningslagen dateren
van ca. 7500 v. Chr. De plaats bleef ongeveer 1000 jaar lang bewoond
maar werd voor het begin van de bronstijd verlaten. Het is misschien
de grootste en meest ontwikkelde nederzetting uit de steentijd die
ooit gevonden is. i
Çatalhöyük is omringd door de tarweakkers van de
Konyavlakte ten zuidoosten van de moderne stad Konya en ligt tussen
de gemeentegrenzen van de gemeente Çumra, op ongeveer 136 km afstand
van de tweekoppige vulkaan Hasan Dağ.
De
oostelijke nederzetting vormt een heuvel die zich ten tijde van de
laatste neolithische bewoning wel 20 meter boven het omringende land
kan hebben verheven. Er is ook een kleinere heuvel met een
voormalige nederzetting meer naar het westen en een paar honderd
meter naar het oosten een Byzantijnse nederzetting. De
prehistorische nederzettingen op de heuvel zijn voor het begin van
de bronstijd verlaten. Tussen de twee heuvels door stroomde ooit een
kanaal van de rivier de Çarsamba en de nederzetting was gebouwd op
alluviale klei die misschien gunstig was voor de beginnende landbouw.
i
Çatalhöyük werd toevallig ontdekt in 1958 door
lokale agrariërs, maar het werd pas wereldberoemd door de
opgravingen onder leiding van James Mellaart tussen 1961 en 1965.
Bij die opgravingen bleek dit deel van
Anatolië het centrum te zijn geweest van een hoogontwikkelde
neolithische cultuur. Mellaart viel in ongenade en werd uit Turkije
verbannen, waarna er een eind kwam aan de opgravingen tot 1993, toen
het werk werd hervat door de Britse archeoloog Ian Hodder van de
universiteit van Cambridge.
i
Mellaart beschreef de nederzetting als de oudste
stad ter wereld maar het is beter van een groot dorp te spreken dan
van een stad of cultuur.
Tot dusver zijn
er alleen gewone woonhuizen gevonden en terreinen waar afval werd
gestort. Er zijn geen duidelijk herkenbare gebouwen met een openbare
functie gevonden en er wijst ook niets op een arbeidsdeling. Wel
zijn sommige woningen groter dan de andere en van de
muurschilderingen daar is meer werk gemaakt dan bij de andere. De
bedoeling van grotere kamers is nog niet opgehelderd maar men
vermoedt dat ze een rituele functie hadden.
Naar schatting woonden er tot 10.000 mensen op de
oostelijke heuvel, maar waarschijnlijk varieerde de omvang van de
bevolking in de loop van de geschiedenis van de gemeenschap.
Een redelijke schatting van de gemiddelde
bevolkingsomvang is 5000 tot 8000 bewoners. Voor de huizen waren in
de zon gedroogde bakstenen gebruikt. De huizen zelf stonden tegen
elkaar en bovenop elkaar, als een honingraat. Straten of paden waren
er niet. Men kwam binnen door gaten in de plafonds en daken, die
bereikt werden met ladders. In zekere zin waren de daken van de
huizen de straten. De gaten in de plafonds waren ook de enige
ventilatiemogelijkheid; ze lieten frisse lucht naar binnen en rook
van haarden en ovens kon erdoor ontsnappen. Binnen waren de huizen
gepleisterd en de kamers waren voorzien van houten ladders of steile
trappen, meestal tegen de zuidmuur van de kamer, waar zich ook de
ovens en kookplaats bevonden. Langs de muren van de grote kamers
waren verhogingen aangebracht die dienden Om op te zitten, aan te
werken of op te slapen. Deze verhogingen en de binnenmuren waren
zorgvuldig gepleisterd en waren helemaal glad. Andere kamers dienden
als opslagruimte. Ze konden door een lage doorgang vanuit de grotere
kamers bereikt worden. De kamers werden goed schoon gehouden.
Archeologen konden maar weinig afval of rommel in de gebouwen vinden
maar ontdekten tussen de afvalbergen buiten de ruïnes voedselresten,
afvalwater en grote hoeveelheden houtas. Bij goed weer vonden veel
activiteiten waarschijnlijk plaats op de daken, die als een soort
plein fungeerden. Later schijnen op die daken grote ovens voor
gemeenschappelijk gebruik te zijn geplaatst. Na verloop van tijd
moesten huizen worden gerenoveerd door ze gedeeltelijk af te breken
en op een fundering van puin te herbouwen. Door die werkwijze is de
heuvel geleidelijk ontstaan. Er zijn achttien bewoningslagen
blootgelegd.
De bewoners begroeven hun doden in het dorp. Er
zijn menselijke resten gevonden onder de vloeren, vooral onder
haarden, de verhogingen in de grote kamers en onder de bedden. De
lichamen werden voor de begrafenis als het ware opgevouwen en vaak
in een mand gelegd of in een rieten mat gerold. Uit de onnatuurlijke
positie van de botten in sommige graven wordt opgemaakt dat men de
lijken soms een tijd aan de openlucht blootstelde en dan de botten
verzamelde en begroef. In enkele gevallen werden graven geschonden
en werd het hoofd van het skelet verwijderd. Misschien werden die
hoofdden voor bepaalde rituelen gebruikt, want ze zijn in andere
delen van de nederzetting teruggevonden.
Sommige schedels werden gepleisterd en met oker
beschilderd om ze weer een menselijk gezicht te geven, een gebruik
dat karakteristieker is voor neolithische sites in Syrië en bij
neolithisch Jericho dan voor dichterbij gevonden sites.
Overal in de nederzetting zijn levendige
muurschilderingen en beeldjes te vinden, op binnen- en buitenmuren.
Een op een muur aangetroffen
overzichtskaart van het dorp wordt beschouwd als de oudste kaart ter
wereld. Afbeeldingen van mannen met erectie, groepen mannen in
jachtscènes en rode afbeeldingen van nu uitgestorven oerossen en
herten, en gieren die zich op hoofdloze figuren storten. Koppen van
dieren werden aan de muur gehangen. Bovendien zijn er in de hogere
lagen van de site kenmerkende vrouwenfiguurtjes van klei gevonden.
Deze tonen sterke overeenkomst met dergelijke beeldjes die elders
zijn gevonden, zoals bijvoorbeeld het Cycladenidool. Er zijn geen
als tempel herkenbare gebouwen aangetroffen, maar uit de graven,
muurschilderingen en beeldjes valt op te maken dat de bewoners een
godsdienst met een rijkdom aan symbolen hadden. Kamers met een
concentratie van deze voorwerpen kunnen schrijnen of openbare
ontmoetingsplaatsen geweest zijn. Er was waarschijnlijk een grote
mate van sociale gelijkheid en sociale klassen waren er niet,
getuige het ontbreken van huizen die duidelijk herkenbaar waren als
woning van priesters of koningen. Uit de meest recente onderzoeken
blijkt dat er ook weinig onderscheid tussen de seksen bestond;
mannen en vrouwen kregen evenveel eten en hadden kennelijk dezelfde
sociale status.
In hogere bewoningslagen wordt duidelijk dat de
bewoners van de nederzetting bedreven werden in de landbouw en
veeteelt. Er zijn vrouwenfiguurtjes
gevonden in bakken die gebruikt werden voor de opslag van granen
zoals tarwe en gerst. Erwten en amandelen werden verbouwd,
pistachenoten en van de bomen in de omringende heuvels werd fruit
geoogst. Schapen werden gedomesticeerd en er zijn aanwijzingen dat
er een begin is gemaakt met de domesticatie van het rund. De jacht
bleef echter een belangrijke bron van vlees voor de gemeenschap. De
vervaardiging van keramiek en gereedschappen van obsidiaan waren
industrieën. Het van obsidiaan gemaakte gereedschap werd
waarschijnlijk zowel ter plaatse gebruikt als verhandeld voor
schelpdieren en vuursteen uit Syrië.
i
De vrouwenfiguurtjes zijn een opvallend verschijnsel
bij Çatal Hüyük. Mellaart, die de eerste
opgravingen verrichtte, stelde dat deze goed gevormde, zorgvuldig
gemaakte beeldjes, gesneden en gekneed uit marmer, blauwe en bruine
kalksteen, schist, calciet, basalt, alabaster en klei de vrouwelijke
godheid voorstelden. Hoewel er ook een mannelijke god was, "overtreft
het aantal beelden van een godin het aantal van de mannelijke god
ruimschoots, en na Laag IV komt die bovendien kennelijk niet meer
voor." (James Mellaart, Catal Huyuk: A Neolithic Town in Anatolia.
McGraw-Hill 1967, p. 181). Deze met zorg gemaakte beeldjes zijn
vooral gevonden in plaatsen die Mellaart als schrijnen beschouwde.
Maar er werd een ceremonieel zittende Godin, geflankeerd door twee
leeuwen, aangetroffen in een graanopslagplaats. Mellaart verklaarde
dat het beeld de oogst of de voorraad moest beschermen (Mellaart, p.
180).
Terwijl Mellaart in vier seizoenen bijna 200
gebouwen blootlegde, besteedde de huidige opgraver, Ian Hodder, een
heel seizoen aan het opgraven van één gebouw (Michael Balter, The
Goddess and the Bull, Free Press, 2005, p. 127). Maar toch begon
Hodder in 2004 en 2005 dezelfde corpulente, zorgvuldig gemaakte "Moedergodinnen"
op te delven waarvan Mellaart ook zo'n overvloed had gevonden. Het
in 2005 gevonden vrouwenbeeld had iets heel opmerkelijks. Volgens de
officiële website van Çatal Hüyük "kan het ons dwingen onze
opvattingen over de aard van de samenleving van Çatal Hüyük te
herzien...":
"Het beeld heeft volle borsten waar de handen op
rusten en de buik steekt in het midden naar voren ... Maar als je
het beeldje omkeert valt het op dat de armen heel dun zijn en op de
rug is een afbeelding te zien van een skelet of van een uitgemergeld
mens. De ribben en wervels zijn duidelijk te zien, evenals de
schouderbladen en de belangrijkste botten van het bekken ... [D]it
is een uniek stuk dat ons kan dwingen onze opvattingen over de aard
van de samenleving en de beeldentaal van Çatal Hüyük te herzien..."
(perscommuniqué van de officiële website van Çatal Hüyük).
Van de honderden skeletten die ter plaatse zijn
opgegraven vertoont er geen enkel tekens van een gewelddadige dood.
i
- FRAZER, JAMES, (1890),
The Golden Bough, Penguin Classics, Nederlandse vertaling (selectie):
‘De Gouden Tak’
- GIMBUTAS, MARIJA (1991)
The Civilization of the Goddess
- MELLAART, JAMES Catal
Huyuk: A Neolithic Town in Anatolia. McGraw-Hill 1967.
- NEUMANN, ERICH. (1991).
The Great Mother. Bollingen; Repr/7th edition. Princeton
University Press, Princeton, NJ. ISBN 0-691-01780-8.
- BARINGA, ANNA &
CASHFORD, JULES The myth of the Godess – evolution of an image
- BALTER, MICHAEL The
Goddess and the Bull: Çatalhöyük: An Archaeological Journey to
the Dawn of Civilization. New York: Free Press, 2004 (hardcover,
ISBN 0-7432-4360-9); Walnut Creek, CA: Left Coast Press, 2006
(paperback, ISBN 1598740695). gecondenseerde versie op The
Smithsonian Magazine, mei 2005.
- DEL GIORGIO, J.F. The
Oldest Europeans. A.J. Place (2006). ISBN 980-6898-00-1
- ERGENER, REŞIT Anatolia
land of Mother Goddess (1988), Hitit publication Ankara, ISBN
9757521027.
- HUSAIN, SHAHRUKH The
Godess, Power, Sexuality and the Feminine Divine, (1997) Duncan
Baird Publishers Londen ISBN 1-900131994
- STONE, MERLIN Eens was
God als Vrouw belichaamd (1979), Servire Katwijk, ISBN
9060775821
- BAILEY, DOUGLASS
Prehistoric Figurines: Representation and Corporeality in the
Neolithic. New York: Routledge, 2005 (hardcover, ISBN
041533151X; paperback, ISBN 0415331528).
- HODDER, IAN. Women and
Men at Çatalhöyük, Scientific American Magazine, januari 2004
(update V15:1, 2005).
- HODDER, IAN The
Leopard's Tale: Revealing the Mysteries of Çatalhöyük. New York:
Thames & Hudson, 2006 (hardcover, ISBN 0500051410).
- HODDER, IAN On the
Surface: Çatalhöyük 1993–95, Cambridge: McDonald Institute for
Archaeological Research and British Institute of Archaeology at
Ankara, 1996 (ISBN 0951942034).
- PEARSON, KENNETH &
CONNOR, PATRICIA The Dorak affair. New York: Atheneum, 1968.
i
Het
kruispunt van twee continenten
-
TransAnatolie Tour
- Groep A -
Internationale Licentie N°4938 - Het Turkse Ministerie van
Cultuur en Toerisme
|