De Kemalistische republiek: Turkije
Onmiddellijk na de uitroeping van de
republiek werd de leider van de nationale onafhankelijkheidsbeweging,
Mustafa Kemal Pasja gekozen tot haar eerste president, een positie die
hij tot zijn dood in 1938 zou houden. In de jaren 1923-26 vestigde die
in etappes een volledig machtsmonopolie. De stappen in dit proces waren
een aanscherping van de wet op het landverraad, een verandering van de
kieswet, de omzetting van de Vereniging voor de Verdediging van de
Nationale Rechten in de Volkspartij (Halk Fırkası, na 1924 Cumhuriyet
Halk Fırkası –Republikeinse Volkspartij) waarvan hijzelf de voorzitter
was, en tenslotte de onderdrukking van alle politieke oppositie en de
oppositiemedia onder de Wet op de Ordehandhaving (Takriri Sükun Kanunu)
die op 3 maart 1925 naar aanleiding van een Koerdische opstand in het
zuidoosten van het land werd afgekondigd. In juli en augustus 1926
werden alle potentiële politieke concurrenten geëlimineerd in een
tweetal politieke showprocessen die gehouden werden na de ontdekking van
plannen voor een moordaanslag op de president.
Het machtsmonopolie dat ze op deze manier hadden gevestigd, werd door
Mustafa Kemal en zijn kring, de zogenaamde “Kemalisten”, benut om een
hervormingscampagne op gang te brengen gericht op de snelle
modernisering van de Turkse maatschappij. Zelf noemde Kemal dit de
“sociale en culturele revolutie.” De Kemalisten waren, net als hun hele
generatie, sterk beïnvloed door het Franse positivisme. Dat had een
aantal gevolgen. Net als de positivisten waren ze heftig antiklerikaal
en geloofden ze dat secularisatie een eerste voorwaarde was voor echte
modernisering. Ze geloofden heilig in de macht van wetenschap en
technologie en in het recht (en de plicht) van de verlichte elite om de
achtergebleven massa te leiden.
De secularisatie van het juridische systeem, het onderwijs en het
bestuur was in de negentiende eeuw en met name in de jaren van de
Jong-Turkse heerschappij (1908-1918) al heel ver voortgeschreden. De
Kemalisten voltooiden dit proces met de invoering van het Zwitserse
burgerlijk wetboek in 1926, de gelijkschakeling van alle onderwijs onder
een ministerie in 1924 en met de afschaffing van het kalifaat in 1924 en
van Islam als staatsgodsdienst in 1928 (al moeten we niet vergeten dat
het diezelfde Kemalisten waren die in 1924 voor het eerst de Islam tot
staatsgodsdienst hadden gemaakt!). Waar zij veel verder gingen dan hun
voorgangers, was in hun pogingen om het maatschappelijke en culturele
leven te seculariseren. De invoering van een Europees burgerlijk wetboek
was natuurlijk al een belangrijke stap in deze richting omdat het juist
dit gedeelte van de wetgeving was dat met intieme zaken als huwelijk,
voogdij en erfenis te maken had, maar daarbij bleef het niet: de
mystieke broederschappen (tarikat) werden verboden, de heiligengraven
gesloten, pelgrimages stopgezet. Veel van de seculariseringmaatregelen
hadden een sterk symbolisch karakter. Het verbod van alle traditionele
hoofddeksels en de invoering van de hoed en pet was zo’n maatregel net
als de ontmoediging van de sluier. Soms gingen symbolische en praktische
aspecten hand in hand. De invoering van de Europese kalender en kloktijd
en van het Europese alfabet in plaats van het Arabische schrift (in
1928) hadden zowel een symbolische waarde doordat zij heel zichtbaar de
banden verzwakten die Turkije aan het islamitische Midden-Oosten (en met
haar eigen verleden) verbonden en het tegelijk gemakkelijker maakten met
Europa te communiceren. Bij dit alles moet bedacht worden dat het
secularisme van het Kemalistische Turkije niet bestond uit een scheiding
van “kerk”en “staat” zoals in Europa vaak het geval was. De paradox was
juist dat de Kemalisten, om de religie uit het politieke en
maatschappelijke leven te kunnen uitbannen, controle over de religie
nastreefden. Ze verbonden de moskeeën, met hun bezittingen en hun
personeel, direct aan de staat via het Presidium voor Godsdienstzaken en
het Presidium voor Vrome Stichtingen. Net als in het Ottomaanse Rijk
bleef er dus een hechte band bestaan tussen het religieus establishment
en de staat, alleen was die staat nu niet langer een die zich als
islamitisch afficheerde, maar juist nadrukkelijk seculier.
De Kemalisten probeerden een maatschappelijk draagvlak voor hun
hervormingen te creëren. Hiervoor gebruikten zij de Volkspartij, die
behalve gedurende zes maanden in 1924-25 en drie maanden in 1930 de
enige toegestane partij van het land was. Vanaf het begin van de
dertiger jaren kreeg het regime een steeds meer totalitair karakter
doordat alle mogelijke maatschappelijke organisaties – de Turkse
vrouwenvereniging, de journalistenvereniging, culturele clubs zoals de
“Turkse Haardvuren”(Türk Ocakları) – onder directe partijcontrole werden
gebracht. De Vrijmetselaarsloges werden gesloten en de universiteit
gezuiverd. De plaats van de Turkse Haardvuren werd ingenomen door de “Volkshuizen”(Halkevleri)
die uitgroeiden tot de cultuur- en propagandatak van de partij. In de
provinciesteden was de Kemalistische beweging redelijk succesvol.
Buiten de oude centra ontstonden nieuwe steden met een westers uiterlijk,
met parken, terrassen, standbeelden en bioscopen. In de loop van de
dertiger jaren kregen bijna alle provinciale centra elektriciteit. In
die steden ontstond een Kemalistische middenklasse van officieren,
ambtenaren, leraren, artsen, advocaten en studenten. Vrouwen uit de
middenklasse kregen niet alleen stemrecht, maar gingen ook een steeds
actievere rol in het maatschappelijk leven spelen. Op het platteland
lagen de zaken echter anders. Turkije had nog zo weinig verharde wegen
dat de dorpen waar 80 procent van de bevolking woonde, praktisch van de
buitenwereld waren afgesloten. Daar bleef de boerenbevolking nagenoeg
helemaal analfabeet en gedompeld in armoede, buiten bereik van de
moderniseringsprogramma’s van de overheid maar wel steeds meer
geconfronteerd met effectieve controle door het leger en de gendarmerie.
Als er een aspect van modernisering was, waarin de Kemalistische
republiek bij uitstek succesvol was, was het in het vestigen van
effectieve controle over het hele grondgebied.
De republiek werd gemodelleerd naar het voorbeeld van de Europese
natiestaten, met name van Frankrijk en Duitsland. Dit bracht een
intensief programma van natievorming met zich mee. De nadruk kwam te
liggen op een Turkse identiteit die in plaats moest komen van de
Ottomaans-islamitische en waarin alle taalkundige, religieuze en
etnische identiteiten zouden moeten versmelten. Er kwam een strikt
verbod op het uiten van minderheidsculturen, wat met name de grote
Koerdische minderheid raakte. Diverse keren kwamen Koerden in opstand
tegen de republiek.
In 1926 was er een grote opstand die begon in de bergen ten noorden van
Diyarbakır, vier jaar later in het noordoosten rond de berg Ararat en
tussen 1935 en 1938 in Dersim, het centrale berggebied tussen Elazığ en
Erzincan. Alle opstanden werden keihard onderdrukt en gevolgd door
grootschalige deportaties van Koerden naar het midden en westen van het
land.
De nieuwe Turkse identiteit werd, zoals dat bij natievorming
gebruikelijk is, gebouwd met behulp van een nationalistische
herinterpretatie van de geschiedenis, waarin de nadruk nu viel op de
pre-islamitische geschiedenis van de Turken, en van taalpurisme, dat
erop gericht was de Arabische en Perzische woorden die zo’n driekwart
van het laat-Ottomaanse taaleigen uitmaakten, te vervangen door Turks
materiaal. Het Turkse Historische Genootschap (Türk Tarih Kurumu) en het
Turkse Taalkundige Genootschap (Türk Dil Kurumu), opgericht in 1931
respectievelijk 1932, waren op deze gebieden de instrumenten voor de
nationalistische cultuurpolitiek. Tot aan zijn dood in 1938 was Mustafa
Kemal Pasja (die in 1934 bij de invoering van achternamen in Turkije van
de Nationale Vergadering de naam “Atatürk” (Vader Turk) kreeg)
persoonlijk nauw betrokken bij de culturele campagnes van het bewind.
Onder zijn opvolger İsmet Pasja (na 1934: İnönü) verloor het culturele
offensief wat van zijn heftigheid.
Als we het over de Kemalistische republiek hebben moeten we nooit
vergeten hoezeer het land herstellende was van de verschrikkelijke jaren
rond de eerste wereldoorlog. Delen van het land waren frontgebied
geweest en tot eind jaren dertig lagen nog vele dorpen en stadswijken in
puin. Bruggen, wegen en spoorlijnen moesten moeizaam hersteld worden.
Met het vertrek en de verdwijning van de Grieken en de Armeniërs was ook
vrijwel de gehele industriëleen handelsbourgeoisie verdwenen. Turkije
had nauwelijks nog boekhouders, ingenieurs, machinisten of lassers. De
internationale contacten waarvan de export van hazelnoten, vijgen of
tapijten afhankelijk was, waren in een klap weg. De wederopbouw ging
daarom moeizaam behalve in de landbouw en veeteelt, waar met de komst
van de vrede een snel herstel intrad. Tot 1930 probeerden de Kemalisten
de economie met een tamelijk liberaal programma te herstellen, al zette
de republiek ook een aantal Ottomaanse staatsmonopolies voort. Net als
de Jong-Turken voor hen probeerden zij een eigen “nationale” bourgeoisie
op te kweken om de opengevallen plaatsen van de Grieken en Armeniërs in
te nemen.
Er ontstond een hechte symbiose tussen de staatsbureaucratie en de door
de staat beschermde ondernemersklasse die de mogelijkheid kreeg om deel
te nemen aan de wederopbouwprojecten. Krediet werd verschaft door de in
1924 opgerichte İş bankası (Zakenbank), die nauw met de politieke
leiding was verbonden. De economische crisis die vanaf 1929 de hele
wereld in zijn greep kreeg, raakte Turkije net als andere
landbouweconomieën hel hard. De prijs van graan zakte met twee derden en
1932 reageerde de Volkspartij door "etatisme”(devletçilik) tot het
fundament van het economisch beleid uit te roepen. Het was een vorm van
staatskapitalisme waarin de staat de investeringen opbracht voor grote
industriële projecten, waarvoor de particuliere sector niet genoeg
kapitaal bijeen kon brengen. Adviezen van Sovjetexperts speelden een
grote rol in de investeringsbeslissingen die nu in het kader van
vijfjarenplannen genomen werden. De grote textielfabriek van Kayseri die
Turkije voor een belangrijk dele zelfvoorzienend zou maken in
textielproductie, was naar Russisch voorbeeld gebouwd. Tegelijkertijd
werd de landbouwsector gesteund door de oprichting van een
staatsinkoopbureau dat de prijzen stabiliseerde. De staatssector werd de
dominante kracht in de Turkse economie, waar nieuwe generaties managers
en ingenieurs werden opgeleid. De economie herstelde zich in de loop van
de jaren dertig enigszins, maar de tweede wereldoorlog bracht weer
moeilijke tijden. In de tweede wereldoorlog bleef Turkije, gewaarschuwd
door de ervaringen van 1914-18 neutraal tot in het voorjaar van 1945,
maar het was een gewapende neutraliteit en de mobilisatie van het Turkse
leger gedurende zes jaar was een financiële inspanning die het land zich
slecht kon veroorloven en die tot grote armoede leidde. Bijzonder
moeilijk waren de oorlogsjaren voor de niet-islamitische minderheden die
in 1942 door middel van een discriminerende (en voor hen torenhoge)
vermogensbelasting (varlık vergisi) vaak al hun bezittingen, en als ze
niet konden betalen ook nog hun vrijheid, verloren.
TransAnatolie Tour
|