Overzicht
van Turken
-
Turken en
de Eerste Turkse Staten
-
Turken en de Eerste Turkse Staten
Turkije: Een
erfenis van nomadisme, vlucht en migratie
Dat Turkije een migratieland is, zal voor de meeste Nederlanders geen nieuws
zijn. Arbeidsmigranten uit Turkije ("gastarbeiders") zijn immers al sinds de
jaren zestig een vertrouwd deel van het Nederlandse straatbeeld. Wat echter
veel minder bekend is, is het feit dat Turkije niet alleen een geschiedenis
van emigratie heeft, maar ook een van immigratie.
Turkije: Nomadische erfenis
Nomadisme, een levenswijze waarbij groepen mensen hun vee volgen dat zich een
weg over het grasland eet, speelt in de Turkse geschiedenis een enorm
belangrijke rol. De oudste geschiedenis van de Turken is in nevelen gehuld.
Het is goed mogelijk dat er al Turkssprekende stammen deel uitmaakten van de
legers van Atilla die in de vijfde eeuw Oost- en Midden-Europa beheersten. De
oudste schriftelijke bewijzen van het bestaan van een volk dat zichzelf "Türk"
noemde, vinden we in de zesde eeuw in wat nu Mongolië is. Deze Turken slaagden
erin hun heerschappij uit te breiden over een groot deel van de Euro-Aziatische
steppegordel, een zone van grasland die zich tot in de moderne tijd vrijwel
zonder odnerbreking uitstrekte van de Oekraïne tot aan de grenzen van Korea.
De staten die door Turkssprekende heersers tussen de zesde en de twaalfde eeuw
in deze steppegordel werden gesticht, kenden allemaal een vergelijkbaar
patroon van snelle opkomst, kortstondige bloei en - binnen een tot twee
generaties - uiteenvallen. De snelle groei is verklaarbaar doordat in deze
periode van de wereldgeschiedenis, die in dit opzicht in sommige delen van de
wereld zou voortduren tot de negentiende eeuw, nomadische met pijl en oog
bewapende ruiterlegers militair superieur waren, het snelle uiteenvallen heeft,
behalve met de enorme afstanden binnen deze rijken, die interne communicatie
moeilijk maakte, te maken met de Turkse gewoonte het rijk als een
familiebedrijf te zien, dat onder de leidende familieleden verkaveld werd.
Hoewel één familielid als opperheerser werd erkend, leidde dit in de praktijk
toch tot zelfstandigheid van de delen.
De migratie van Turkse clans, stammen en volken van oost naar west door de
steppengordel met de opkomst en ondergang van grote nomadische rijken volgens
het hier omschreven patroon bleef een constant element in de middeleeuwse
geschiedenis van Azië. Ook het Islamitische Midden-Oosten oefende
aantrekkingskracht uit op de nomaden. Weliswaar bestonden grote delen van het
Midden-Oosten uit bergen of woestijn, maar het gebied kende ook een bloeiende
stedelijke beschaving die, net als die van China ten oosten van het
steppegebied, qua materiële cultuur veel verder was ontwikkeld dan die van de
steppebewoners. Bovendien was er werk te vinden in het Midden-Oosten. Het
gebied was na het uiteenvallen van het Kalifaat verbrokkeld en de
verschillende heersende dynatieën hadden grote behoefte aan mankracht vor hun
legers. De Turkse nomaden golden bij uitstek als voortreffelijke militairen,
iets wat zowel door Chinese als door Arabische bronnen keer op keer wordt
herhaald. Al vanaf de negende eeuw zien we dat Turkssprekende huurlingen in
dienst komen bij dynastieën in het het gebied waar nu Iran, Afganistan,
Turkmenistan en Uzbekistan liggen. Vaak hebben deze beroepsmilitairen
juridisch de status van slaven, maar dit duidt niet op een rechteloze situatie
zoals bij de Amerikaanse plantageslaven - integendeel, ze vormden vaak een
goed betaalde en gepriviligieerde militaire "kaste" die zich ver verheven
voelde boven de lokale bevolking. De status van slaaf had als functie om hun
unieke en exclsuieve band met hun meester, de heerser, te benadrukken.
Het hoeft natuurlijk geen verbazing te wekken dat de Turkse militaire elites
zich er niet altijd mee tevreden stelden de macht achter de troon te blijven.
In een antal gevallen namen zij ook formeel de macht over. Veruit de
belangrijkste van de Turkse dynastieën was die, die in de elfde eeuw werd
gevestigd door de Seljuken, een heersersclan binnen het nomadische volk van de
Oghuz, die zich, wanneer wij voro het eerst over hen vernemen, in het
steppegebied bij het Aralmeer bevinden. De Seljuken veroverden de gehel;e
oostelijke Islamistsiche wereld, tot aan de grenzen van Egypte en zij waren
ook degenen die in 1071 de Byzantijnse verdedigingslinie wisten te doorbreken
en Klein-Azië (het tegenwoordige Turkije) onder Islamitisch bestuur te brengen.
Er waren al wel vaker invallen van Moslim-legers geweest, zelfs tot onderd e
muren van Constantinopel, maar die hadden nooit tot een blijvend verlies van
de gebieden ten noorden van het Taurus gebergte geleid. Nu gebeurde dat wel en
het ging hierbij niet alleen maar om een verandering van bestuur of eigendom.
De migratiestroom van Turkse stammen en families op zoek naar een beter
bestaan bleef doorgaan en Klein-Azië leek bij uitstek een aantrekkelijk gebied.
Het feit alleen dat al snel na de Seldjukische verovering Klein-Azië in
westerse bronnen als "Tourkia" of "Turchia" aangeduid ging worden, bewijst dat
het land snel van aanzien veranderde en als "Turks" gezien ging worden.
Voor het centrale bestuur van Midden-Oosterse staten vormden nomaden een
problematische bevolkingsgroep en dat gold ook voor de regeringen van die
staten die zelf uit nomadische groepen waren voortgekomen, zoals de Seldjuken.
De relatie tussen de nomaden en de sedentaire bevolking was altijd ambivalent.
Aan de ene kant hadden beide groepen elkaar nodig: de nomaden hadden behoefte
aan de produkten van de stad, zoals bijvoorbeeld gereedschappen, keukengerei
en wapens. Aan de andere kant leverden de nomaden ook produkten die nergens
anders te krijgen waren: leer, wol en last- en rijdieren. Met name de staten
met hun legers haddne een niet te stillen honger naar dieren, die alleen door
de nomaden in voldoende aantallen geleverd konden worden. Er was dus sprake
van een symbiose tussen nomaden en sedentaire bevolking. Tegelijkertijd
vormden de nomaden echter voor diezelfde bevolking een permanente bedreiging.
Zwaar bewapende en mobiele stammen waren militair verre superieur aan de
boerenbevolking en konden vaak kwaadschiks nemen wat zij niet goedschiks
konden krijgen. Omdat de nomaden over het algemeen dicht bij het
bestaansminimum leefden en hongersnood regelmatig toesloeg in de steppe en de
woestijn, lieten zij zich nogal eens als een sprinkhanenplaag neer op het
boerenland. Alleen door actieve interevntie van de staat en zijn troepen was
er een machtsevenwicht te handhaven tussen sedentaire bevolking en nomadische
stammen.
De Seldjuken pasten, om de "nomadische kwestie" het hoofd te beiden, een
beproefde methode toe: zij lieten de nieuwkomers doortrekken naar de grens, in
het geval van Klein-Azië de grens met het Byzantijnse rijk, die tegelijkertijd
de grens tussen Islam en christendom vormde, en gaven hun toestemming zich
daar te vestigen. In ruil hiervoor dienden zij trouw te zweren aan de
Seldjukische sultan en zich in te zetten voor de verdediging van het land en
de strijd voor de Islam. Het grensgebied in het Noordwesten van Klein-Azië
werd dan ook een verzamelplaats van oudere en nieuwere migranten, vaak nog
maar kort geleden uit Centraal-Azië aangekomen en recent tot de Islam bekeerd,
die zichzelf zagen als gazi, strijder voor het geloof. Het is in deze omgeving
dat het Osmaanse rijk, de directe voorganger van de huidige republiek Turkije
zijn oorsprong vindt. De stamvader, Osman, is een prominente gazi, die naam
maakt met een aantal overwinningen op de Byzantijnen, waardoor de nomaden uit
het grengebied, beweeglijk en met weinig lokale "roots", zich bij hem en zijn
familie aanlsuiten. Tussen 1300 en 1400 groeit de staat van Osman en zijn
nakomelingen uit tot verreweg de belangrijkste gazi-staat, niet alleen in
Klein-Azië, maar vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw ook in de
Balkan.
Tot in de vijftiende eeuw is het verhaal van de Osmaanse verovering van
Zuidoost Europa niet alleen een verhaal van militaire campagnes, maar ook een
van migratie. De volksverhuizing van oost naar west is nog doorgegaan en heeft
geleid tot Turkse volksplantingen in wat nu Bulgarije, Roemenië, Griekenland
en Macedonië is. Net als de Seljuken voor hen hebben ook de Osmanen, toen hun
macht zich ontwikkelde tot een centraal bestuurde staat, geprobeerd gebruik te
maken van de nomaden door hen op strategische plaatsen te vestigen en in te
zetten voor de oorlogsvoering.
De "Turkse volksverhuizing" is in de vijftiende eeuw tot een eind gekomen,
maar dat wil niet zeggen dat nomadische tradities in het latere Osmaanse Rijk
(dat tot 1922 zou voortbestaan) niet meer voortleefden. Tot in de twintigste
eeuw bleven nomaden, niet alleen in de Arabische en Koerdische gebieden, maar
ook in bijna alle delen van Klein-Azië een belangrijk bevolkingsbestanddeel
uitmaken.
Turkije: Een land van vluchtelingen
Uit het bovenstaande laat zich concluderen dat het aannemelijk is dat de
nomadiche erfenis iets is dat heel diep in de Turkse psyche verankerd ligt,
maar het gaat daarbij natuurlijk om een moeilijk concreet te maken uitspraak -
zoiets als de bewering dat de eeuwige strijd tegen de zee de Nederlandse
nationale psyche mee heeft bepaald. Veel concreter is een andere erfenis van
migratie deel van de Turkse collectieve herinnering. Het betreft hier de
massale migratie van Moslims (lang niet alleen Turken) uit de gebieden die
vanaf de achttiende eeuw door het Osmaanse Rijk aan christelijke tegenstanders
in Europa werden verloren.
Dit proces heeft alles te maken met de Russische expansie naar het zuiden die
in de zeventiende eeuw onder Peter de Grote is ingezet en in de achttiende
eeuw door Catherina de Grote met zoveel energie is voortgezet. De politiek van
de Russen was gericht op de verovering (en het in cultuur brengen) van de
enorme steppegebieden ten noorden vand e Zwarte Zee, op het verwerven van
havens die ook in de winter toegankelijkw aren en, uiteindelijk, op de
verovering van Constantinopel ("Tsarigrad"), het centrum van de Orthodoxe
wereld. De machtsuitbreiding in deze gebieden leidde tot een reeks
confrontaties met de Osmanen, waarvan de meeste uiteidnelijk door Rusland
militair werden gewonnen. Het resultaat was een exodus van Moslims. Deels
vrijwillig (veel Moslims gaven er de voorkeur aan onder het islamitische
bestuur van de Sultan in Istanbul te blijven), maar deels ook onder dwang. Het
proces begon al rond 1800 toen grote groepen Turkssprekende Tataren van de
Krim hun woonplaatsen verlieten en door de Osmaanse regering opnieuw werden
gevestigd. In de periode tot en met de Krimoorlog (1853-54) verlieten zo'n
500.000 Krimtataren hun woongebied, in de jaren daarna nog eens gevolgd door
zo'n 150.000 Nogai Tataren uit de Zuidrussische steppen.
Het patroon dat bij deze volksverhuizing optrad, zou later nog vele malen
herhaald worden: selectieve terreurdaden, door het Russiche leger en met name
irreguliere Kozakkentroepen, leiden tot paniek en vlucht van een deel van de
bevolking, waarna discriminerende wetgeving leidt tot Russificatie en reductie
van de resterende bevolkingsgroep tot tweederangs onderdanen, wat dan weer
leidt tot een druppelsgewijze emigratie. In de jaren 1863-64 waren de
westelijke kustgebieden van de Kaukasus, aan de oostkant van de Zwarte Zee het
toneel van een Russiche veroveringscampagne en van een enorme menselijke
tragedie. Tussen de 500.000 en een miljoen Tsjerkessen werden doelbewust uit
de kustvlaktes verdreven om plaats te maken voor Russische "settlers". De
tsjerkessen waren gedwongen tot een overhaaste vlucht, waarbij besmettelijke
ziektes toesloegen en grote aantallen mensen op de schepen en in Osmaanse
opvangkampen bezweken. De overlevenden werden door de Osmanen opnieuw
gehuisvest in de Dobrudja (aan de westkust van de Zwarte Zee) en in het midden
en westen van Klein-Azië (de Russen verzetten zich tegen hervestiging
dichterbij de nieuwe Russische grens). Degenen die in de Dobrudja een
heenkomen hadden gezocht, zouden dubbel ongelukkig blijken, want minder dan
vijftien jaar later ging het ook daar verkeerd.
Het nationalisme, de roep om eigen onafhankelijke staten die zouden
samenvallen met de "natie" en om afwerping van het "Osmaanse juk" had in het
begin van de negentiende eeuw al onder de Serviërs en de Grieken postgevat.
Dit had geleid tot onafhankelijkheid voor Servië en Griekenland. Beide waren
echter kleine staten die bij lange na niet overeenkwamen met de gebieden die
de natioonalisten in beide landen als het hunne claimden. In de tweede helft
van de negentiende eeuw werd ook onder de andere christelijke onderdanen van
de Sultan, Roemenen, de Bulgaren en de Armeniërs, het nationalisme en sterke
beweging. De aspiraties van deze gemeenschappen, met name de Serviërs en de
Bulgaren werden door Rusland gesteund dat op die manier hoopte via het
stichten van clienten-staten de eigen invloed te vergroten. In 1876-78 kwam
het wederom tot een grote confrontatie tussen Rusland en het Osmaanse Rijk,
een confrontatie die eindigde met de Russische troepen bijna in de
buitenwijken van de Turkse hoofdstad. Zowel de Russische troepen als de
Bulgaarse opstandelingen gingen zich te buiten aan beestachtige wreedheden die
leidden tot een massale panische vlucht van Moslims uit de Balkan - iets wat
ook precies de bedoeling was. Naar schatting 800.000 Moslims, vooral Turken,
maar ook Bulgaars-sprekenden en opnieuw Tsjerkessen, namen de wijk en werden
elders in het Osmaanse Rijk gevestigd. Begin twintigste eeuw herhaalde zich
het proces nog eenmaal. De Balkanoorlog van 1912-13 die vrijwel een eind
maakte aan de Osmaanse heerschappij in de Balkan leidde tot een vlucht van
ongeveer 400.000 Moslims uit gebieden die nu onderling door Griekenland,
Servië, Montenegro en Bulgarije werden verdeeld.
De enige grote christelijke groepering in het Osmaanse Rijk die de eigen
nationale ambities nog niet had kunnen verwezenlijken, was die van de
Armeniërs. De angst dat ook in Klein-Azië hetzelfde zou gebeuren als eerder in
de Krim, de Kaukasus en de Balkan verklaart in belangrijke mate waarom de
Osmaanse Moslims gedurende de eerste wereldoorlog een "etnische schoonmaak"
hebben doorgevoerd die honderduizenden Armeniërs op een gruwelijke manier het
leven heeft gekost.
Het Osmaanse Rijk verloor de eerste wereldoorlog, maar de Osmanen wisten in
een bittere strijd tegen de Armeniërs en de Grieken na die oorlog Klein-Azië
te behouden. De Turkse overwinning in deze onafhankelijkheidsoorlog betekende
dat vele
Armeniërsen meer dan een miljoen Grieken besloten uit Klein-Azië te
emigreren, c.q. te vluchten. Deze situatie werd officieel bezegeld toen
Griekenland en Turkije (inmiddels de opvolger van het Osmaanse Rijk) in 1923
besloten hun resterende islamitische respectievelijk Grieks-orthodoxe
minderheden uit te wisselen. De getroffen bevolkingsgroepen hadden hierin geen
keuze - zij werden verplicht te verhuizen uit gebieden waar zij sinds
mensenheugenis woonden en in een voor hun vreemd land een bestaan op te bouwen.
Net als in de negentiende eeuw was het criterium voor d everdrijving religie
en niets anders. Ook Turkssprekende Grieks-orthodoxen uit midden-Anatolië
vielen onder de uitwijzing. In totaal waren in de periode 1922-24 zo'n 1.4
miljoen Grieken en 400.000 Turken bij deze migraties betrokken.
Voor Turkije, zoals de overgebleven rompstaat in Klein-Azië vanaf 1923
officieel ging heten, waren de demografische gevolgen dramatisch. Van de
ongeveer 13 miljoen inwoners die het land in 1923 telde, was minstens een
kwart immigrant of kind van immigranten. Iedere grotere Turkse stad kende zijn
muhajirs, of vluchtelingen en de herinnering aan dit proces is ook nu nog zeer
levend.
Turkije: Bevolkingsgroei en arbeidsmigratie
Sinds de jaren twintig is het verhaal van de Turkse bevolking er niet langer
alleen een van migratie, maar daarnaast ook een van spectaculaire groei. Van
13 miljoen 75 jaar geleden naar 70 miljoen nu. Deze bevolkingstoename heeft
echter ook weer gevolgen op het gebied van de migratie gehad.
Al in de tweede helft van de negentiende eeuw zien we dat de bevolking in
Turkije zich begint te verplaatsen. Dit heeft te maken met de toegenomen
veiligheid en gezondheid in de vlaktes. De plattelandsbevolking die zich in de
twee voorafgaande eeuwen vanwege de anarchie op het platteland en de terreur
van de staatsdienaren had teruggetrokken in het hoogland, keert nu terug naar
de vlakten die opnieuw in ontginning worden genomen. Overal ontstaan nieuwe
provinciale centra. Er is een overvloed aan bebouwbaar land en tot de jaren
vijftig is in Turkije sprake van een tekort aan arbeidkrachten op het
platteland. Pas in de jaren vijftig ontstaat er door een combinatie van snelle
bevolkingsgroei (niet omdat mensen meer kinderen krijgen, maar omdat er door
de verbeterde medische zorg veel meer blijven leven) en mechanisatie in de
landbouw (invoer van tractoren!) een arbeidsoverschot. Tegelijk zorgt de
beginnende industrialisatie ervoor dat jonge mannen naar de steden kunnen en
willen trekken op zoek naar betaald werk.
De trek naar de stad komt in d ejaren zestig in volle ernst op gang en is
sindsdien niet meer opgehouden. In eerste instantie zijn het vooral de meer
ontwikkelde provincies in het midden en westen vanwaar mensen naar de grote
steden trekken. In het arme oosten en zuiden trekt men meer naar de eigen
provinciale centra, maar later in de jaren zeventig en vooral tachtig komt ook
de trek vanuit die gebieden naar de grote metropolen als Istanbul, Ankara,
Izmir en Adana in volle ernst op gang. Dit leidt tot degroei van mega-steden.
Istanbul, verreweg de grootste, groeide in veertig jaar van een stad van 1
miljoen naar een metropool van 10 miljoen inwoners.
De arbeidsmigratie naar Europa, die ook in de jaren vijftig begint, is in veel
opzichten een verlengstuk van de interne migratie die in Turkije zelf
plaatsvond en -vindt.
De komst van Turkse arbeiders naar Europa heeft betrekkelijk toevallige
oorzaken. Al in de jaren vijftig kreeg de Duitse industrie grote behoefte aan
arbeidskrachten omdat het aantal produktieve mannen door de oorlog enorm was
gedaald en omdat er juist in Duitsland nogal sterke weerstand was tegen de
inzet van vrouwen in de industrie. In eerste instantie werden de
arbeidskracten gerecruteerd in Zuideuropese landen (Italië, Joegoslavië,
Griekenland). De aanwezigheid van Turkse stageaires die voor een voltooing van
hun vakopleiding in Duitsland waren, maakten de Duitse werkgevers attent op de
mogelijkheden van Turkije als reservoir van arbeidskrachten. Toen Duitsland,
na het sluiten van een bilaterale overeenkomst in 1961, in ernst begon met het
werven van "gastarbeiders" in Turkije, moest het in eerste instantie nogal wat
weerstand overwinnen. In het begin gingen vooral geschoolde arbeiders uit de
Turkse steden, maar later waren het vooral "nieuwe" stedelingen, immigranten
vanaf het platteland die zich aanmelden. Hier zien we dus het patroon van
migratie in twee stappen dat kenmerkend is voor veel Turkse migranten naar
Europa. Nog later ging men direct in de provinciale centra recruteren. Het
aantal geschoolden onder de geworven arbeiders nam relatief sterk af.
Het ging al snel om grote aantallen. In 1962 waren er 13.000 Turken in
Duitsland, in 1974 800.000 en momenteel zijn het er tegen de 2.5 miljoen.
Duitsland bleef het belangrijkste bestemmingsland, maar aan het eind van de
jaren zeventig had al ieder westeuropees industrieland een aanzienlijke Turkse
gemeenschap binnen zijn grenzen. De oliecrisis in 1973-74 maakte een eind aan
de actieve werving, maar de belangstelling in Turkije bleef groeien. Men had
al vanaf de zestiger jaren geprobeerd de werving in banen te leiden door
wachtlijsten in te stellen en prioriteit toe te kennen aan een aantal
categorieën mensen en regio's, maar er vormde zich eengigantisch stuwmeer van
arbeidmigranten-in-spe. De wachttijd groeide in sommige gevallen tot tien jaar.
Het was dan ook te verwachten dat met de plotselinge stopzetting van de
officiële werving, de deur opengezet zou worden voor ongeregelde of illegale
migratie, vaak via commercieel opgezette smokkelnetwerken. Door de
mensensmokkel en ook door de - ook na 1974 legale - gezinshereniging of
gezinsstichting bleef de omvang van de Turkse gemeenschap in Europa tot de dag
van vandaag groeien. De Turkse bevolking is nog steeds in beweging - van oost
naar west, van platteland naar stad, en van Turkije naar Europa.
Prof. Dr. Erik Jan Zürcher
Turkology Update Leiden Project Working
Papers Archive Department of Turkish Studies, Leiden University
"Turkije: een erfenis van nomadisme, vlucht en migratie", in: J. J. Heins and
H. L. M. Kox (eds.), Mensen op drift: Migratie en ontwikkeling (Amsterdam: VU,
1998), pp. 37-45.
Het
kruispunt van twee continenten
-
TransAnatolie Tour
- Groep A -
Internationale Licentie N°4938 - Het Turkse Ministerie van
Cultuur en Toerisme
|